e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lamp lamp: lāmp (Neerpelt, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
land land: laand (Neerpelt), laind (Neerpelt), land (Neerpelt), lānd (Neerpelt) land [ZND 29 (1938)] III-3-1
landerijen grond: gront (Neerpelt), grā.nt (Neerpelt), labeur: labø̜i̯r (Neerpelt), land: lant (Neerpelt), veld: vɛlt (Neerpelt) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Neerpelt) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lang leven lang leven: znd 30, 15;lang leven  lang lèven (Neerpelt) lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2
lang schortlint binder: benners (Neerpelt), bindertje: benerkes (Neerpelt) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
lange broek lange boks: langboks (Neerpelt), ən laŋ boks (Neerpelt), ’n laŋ boks (Neerpelt) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachterskous: slaXtərskaws (Neerpelt) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3
lange kleurige herenkous sportkous: sportkaws (Neerpelt) mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)] III-1-3
lange neus lange neus: lange neus (Neerpelt), langen neus (Neerpelt), laŋ nøs (Neerpelt, ... ), lange snuit: lang snoet (Neerpelt) een lange neus [ZND 39 (1942)] III-1-1