19383 |
leunstoel |
leunstoel:
lø̄nstūl (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
lørdĕr (L312p Neerpelt),
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
⁄lørdər (L312p Neerpelt),
marchand (fr.):
marsjang (L312p Neerpelt),
schooier:
schū[i}jer (L312p Neerpelt),
schŭĕr (L312p Neerpelt),
tjoktjok:
?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.
tjuktjuk (L312p Neerpelt)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
leuren:
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
løͅrən (L312p Neerpelt)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
leive (L312p Neerpelt),
lééve (L312p Neerpelt)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leiven (L312p Neerpelt),
leven (L312p Neerpelt),
lééve (L312p Neerpelt),
lééven (L312p Neerpelt)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t leͅvə (L312p Neerpelt)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lei̯vǝr (L312p Neerpelt),
leͅvər (L312p Neerpelt),
lē̜vǝr (L312p Neerpelt)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēͅ.vərpa’tēi (L312p Neerpelt)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərwoͅrst (L312p Neerpelt),
lêverworst (L312p Neerpelt)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
snijder:
snījer (L312p Neerpelt),
waterjuffer:
wōͅtərjuffer (L312p Neerpelt)
|
waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|