e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstūl (Neerpelt, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder leurder: leurder (Neerpelt, ... ), lørdĕr (Neerpelt), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ⁄lørdər (Neerpelt), marchand (fr.): marsjang (Neerpelt), schooier: schū[i}jer (Neerpelt), schŭĕr (Neerpelt), tjoktjok: ?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.  tjuktjuk (Neerpelt) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leuren leuren: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  løͅrən (Neerpelt) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] III-3-1
leven leven: znd 34, 82a;  leive (Neerpelt), lééve (Neerpelt) leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
leven (zn) leven: leiven (Neerpelt), leven (Neerpelt), lééve (Neerpelt), lééven (Neerpelt) leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34] III-2-2
levend vlees onder de huid leven, het -: t leͅvə (Neerpelt) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: lei̯vǝr (Neerpelt), leͅvər (Neerpelt), lē̜vǝr (Neerpelt) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] I-11, III-1-1
leverpastei leverpat: lēͅ.vərpa’tēi (Neerpelt) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: lēͅ.vərwoͅrst (Neerpelt), lêverworst (Neerpelt) leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] III-2-3
libel en waterjuffer snijder: snījer (Neerpelt), waterjuffer: wōͅtərjuffer (Neerpelt) waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)] III-4-2