e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
markt markt: dwars over de mèrt (Neerpelt), in `t midde van de mèrt (Neerpelt), in `t midden van de meͅrət (Neerpelt), int midde van de mert (Neerpelt), mâê.rt (Neerpelt), rɛcht ovər de mɛrət (Neerpelt), rɛcht o͂ͅver də mɛret (Neerpelt) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer marmer: marmer (Neerpelt, ... ), marmeren bild (Neerpelt) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marmeren bild (Neerpelt) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
masker mombakkes: ən mŏmbàkkəs (Neerpelt), mondbakkes: monbakkes (Neerpelt), mondbakkes (Neerpelt) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Neerpelt) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matkopmees matkop: matkop (Neerpelt) matkop III-4-1
matrozenpakje marinekostuumpje: mərinəkəstø.mkə (Neerpelt) matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)] III-1-3
mayonaise mayonaise: màjjənéés (Neerpelt) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazelen: mozelen (Neerpelt), mazeren: maazere (Neerpelt) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] III-1-2
medaillon medaille: een douen medallie (Neerpelt), een goue medalie (Neerpelt), een gouwe medallie (Neerpelt) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] III-1-3