32781 |
meerdelige eg |
zigzag[eg]:
[zigzageg] (L312p Neerpelt
[(2 velden)]
)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20407 |
meerderjarig |
meerjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
mierjarig (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
24209 |
meerkoet |
meerkoet:
meerkoet (L312p Neerpelt),
mərkut (L312p Neerpelt)
|
meerkoet || meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaar:
dręi̯sxǭr (L312p Neerpelt)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
mis met drie stemmen:
meͅs meͅ 3 stømə (L312p Neerpelt)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
hij held veul van Voeder en Moeder, van Pa en Moe, van nonk en tant, van de Meester en de gebuur, van den timmerman (L312p Neerpelt),
hɛi hoͅut vøl van voͅdər, mudər, van pa en ma, van oͅnkəl en tant, van mestər en byrman, van dən tɛmərman (L312p Neerpelt),
mɛstər (L312p Neerpelt)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
stopje gooien:
met een kurk, met muntjes en metalen schijven
stopke gooien (L312p Neerpelt)
|
Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
28868 |
meetlint |
oprolmeter:
oprolmeter (L312p Neerpelt),
rolmeter:
rolmētǝr (L312p Neerpelt)
|
Een oprolbaar ± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69]
II-7
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mîiëw (L312p Neerpelt)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meid:
mɛi̯t (L312p Neerpelt)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|