e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naaiwerk naaisterwerk: naaisterwerk (Neerpelt) Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e] II-7
naald naald: nǭlt (Neerpelt), naalde: nøl (Neerpelt), nø̄l (Neerpelt), nɛl (Neerpelt) De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.] II-7
naaldenkoker naaldenkoker: nølǝkōkǝr (Neerpelt), speldenkoker: spɛlǝkōkǝr (Neerpelt) Langwerpige koker voor het bewaren van spelden en naalden. Deze koker kan van hout zijn en kan wat krijtpoeder bevatten. Volgens de informant van L 416 worden naalden zo bewaard om naaldenroest tegen te gaan. De informant van Q 111* vermeldt dat men daar talkpoeder gebruikt in plaats van krijtpoeder. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63; monogr.] II-7
naampatroon patroon (<fr.): petroewen (Neerpelt) Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)] III-3-3
naar de mis gaan mis horen: meͅs hyjərə (Neerpelt) De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
naar de ram brengen leiden: lęi̯.ǝ (Neerpelt) Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
naar links haar: hār (Neerpelt), haar-eweg: hɛr ǝwęx (Neerpelt), haar-op: hɛr ǫp (Neerpelt) Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.] I-10
naar rechts hut: hyt (Neerpelt), hut-eweg: hȳt ǝwęx (Neerpelt  [(naar rechts uitwijken)]  ), hut-op: hȳt ǫp (Neerpelt) Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.] I-10
naaste evenmens: èvemiens (Neerpelt) Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)] III-3-3
nachtegaal nachtegaal: nachtegaael (Neerpelt), nachtegoal (Neerpelt), nachtgaal (Neerpelt), naxtəgoͅəl (Neerpelt) nachtegaal [Willems (1885)], [ZND 39 (1942)] III-4-1