17608 |
neus |
neus:
n"s (L312p Neerpelt)
|
een neus [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
snuit:
lang snoet (L312p Neerpelt),
snuwt (L312p Neerpelt)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
tip:
tüp (L312p Neerpelt)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neuskotten:
nøskoətər (L312p Neerpelt)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
praam:
prōm (L312p Neerpelt),
ring:
reŋk (L312p Neerpelt)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
18619 |
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden |
nevelkapje:
nèvelkepke (L312p Neerpelt)
|
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17698 |
nier |
nier:
niər (L312p Neerpelt)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
kou op de nieren:
kāu̯ ǫp dǝ nīǝrǝ (L312p Neerpelt)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
34265 |
nieren |
nieren:
nīrǝ (L312p Neerpelt),
nīrǝn (L312p Neerpelt)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|
26704 |
niet afgegraven hoogveen |
bovenveen:
bovǝvēn (L312p Neerpelt),
strouwsel:
strǫwsǝl (L312p Neerpelt)
|
Echt hoogveen is beperkt tot een paar gebieden in Nederland. Een aantal opgaven duidt zeker niet op hoogveen maar op een bepaalde grond waar het mogelijk is turf te steken. [N 27,18b]
II-4
|