24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
deze mergen (L312p Neerpelt),
deze morgen (L312p Neerpelt),
van mörgen (L312p Neerpelt),
van ne murgen (L312p Neerpelt),
vane moeurgen (L312p Neerpelt),
vanə mərgən (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
23936 |
octaaf |
octaaf (<fr.):
oktaaf (L312p Neerpelt)
|
Een octaaf, periode van 8 dagen ter viering van een groot kerkelijk feest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21024 |
oester |
oester:
oester (L312p Neerpelt)
|
oester [Willems (1885)]
III-2-3
|
24219 |
oeverzwaluw |
oeverzwalft:
oeverzwalleft (L312p Neerpelt)
|
oeverzwaluw
III-4-1
|
23408 |
offerblok |
offerblok:
offerblok (L312p Neerpelt)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
effe (L312p Neerpelt),
eventjes:
eͅffekes (L312p Neerpelt),
eͅfkes (L312p Neerpelt)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
hoogzaal:
e schoen hoochsaal (L312p Neerpelt),
een schoeen hoegzaal (L312p Neerpelt),
hoogzaol (L312p Neerpelt),
schoen hoogzoal (L312p Neerpelt),
oksaal:
e schoen oksaal (L312p Neerpelt),
ə sxuən oxsal (L312p Neerpelt),
ə sxuən oxsoͅəl (L312p Neerpelt),
op de orgel:
oͅp dən øͅrgəl (L312p Neerpelt)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
oksel:
Meestal omschreven door onder m`n errem.
oͅksəl (L312p Neerpelt)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
29068 |
okselstuk |
geertje:
gīrkǝn (L312p Neerpelt)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
Syst. Frings
ōlīboͅl (L312p Neerpelt),
smoutebol:
smoutebol (L312p Neerpelt)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|