e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onthoudingsdag vastendag: vastendaag (Neerpelt) Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)] III-3-3
ontnaaid uit de naad: ūt ˲dǝ nǭt (Neerpelt) Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28] II-7
ontsmettingsmiddel poeder: pui̯ǝr (Neerpelt) Het middel, de vloeistof die gebruikt wordt bij het ontsmetten van zaaigraan. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N M, 24b] I-4
onvast ter been (zijn) waggelachtig: wagəläxtex (Neerpelt) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onvruchtbare grond heigrond: hęi̯grōnt (Neerpelt), klipgrond: klepxrōnt (Neerpelt), magere: māgǝrǝ (Neerpelt), magere grond: māgǝrǝ grōnt (Neerpelt) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kwee: kwē (Neerpelt), kween: kwen (Neerpelt) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11
onwaardig onwaardig: ónwèèrdig (Neerpelt) Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)] III-3-3
onweersbui donderschoer: donderschoer (m.)  ⁄dondərsxuər (Neerpelt) onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onweerx onweer: onweer (ovz.)  ⁄onwēr (Neerpelt) onweer [N 22 (1963)] III-4-4
onwel niet goed: nie goe (Neerpelt), nè goed (Neerpelt), niet juist: nè just (Neerpelt), onpasselijk: onpasselijk (Neerpelt) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || ziek [ZND 39 (1942)] III-1-2