e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oudejaarsdag oudjaar: auwdjoar (Neerpelt) 31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)] III-3-2
ouden van dagen bejaarden: de bejaarden (Neerpelt), oude lui: auw lui (Neerpelt), de auw lui (Neerpelt), ouden: de auwə (Neerpelt) oude van dage [N 102 (1998)] || ouden van dagen [N 102 (1998)] III-3-1
ouders ouders: znd 44, 27;  aowərs (Neerpelt), owers (Neerpelt) ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)] III-2-2
oudste zoon oudste zoon: oudste zoon (Neerpelt) oudste zoon [ZND 46 (1946)] III-2-2
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt houtoven: hø̜̄thōvǝ (Neerpelt) De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.] II-1
ovendeur ovendeur: hōvǝdø̄r (Neerpelt) Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.] II-1
ovenkelder onderoven: ǫndǝrhō.vǝn (Neerpelt), ǫndǝrō.vǝ (Neerpelt) De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma √∂nderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d] I-6
ovenkrabber pookhaak: pōkhǭk (Neerpelt), rochelgeerd: rǫxǝlgē̜rt (Neerpelt) Werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in de oven te verspreiden. Vergelijk het lemma ''werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald''. Zie afb. 11. [N 29, 8b; N 29, 6; LB 2, 218; OB 2, 2f; monogr.] II-1
ovenmond ovenmuil: hōvǝmūl (Neerpelt) De opening in de oven waardoor brandstof en brood naar binnen worden geschoven. [N 29, 2a; OB 2, 3a; monogr.] II-1
ovenpaal inschieter: ensxitǝr (Neerpelt), ovenschup: hovǝsxø̜p (Neerpelt), ovenzwaalde: ōvǝzwɛl (Neerpelt), paal: pǭl (Neerpelt), scheuter: sxø̄tǝr (Neerpelt), schietspaan: sxitspoan (Neerpelt), zwaalde: zwɛl (Neerpelt), zwoelde: zwul (Neerpelt) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1