e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
persoon met een lastig karakter vervelende: tis eene vervelende (Neerpelt) Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] III-1-4
perzikkruid reutsel: retsǝl (Neerpelt) Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56] I-5
pet met brede klep loerklak: loerklak (Neerpelt, ... ) pet met brede klep [loerklak] [N 25 (1964)] III-1-3
pet: algemeen klak: klak (Neerpelt, ... ), klakje: klekske (Neerpelt), muts: muts (Neerpelt) pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] || pet (hoofddeksel voor jongens) [ZND B1 (1940sq)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
petekind petekind: pèètekeend (Neerpelt, ... ) een peetdochter [N 96D (1989)] || een peetzoon [N 96D (1989)] || een petekind [patekink] [N 96D (1989)] III-2-2
peterselie peterselie: petərseli (Neerpelt, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] I-7
peul bonenpeul: boenepeul (Neerpelt), bonenschaal: buənəsxēͅl (Neerpelt), bonenschel: boeneschel (Neerpelt), peul: peul (Neerpelt, ... ), schaal: schaal (Neerpelt), sxoͅəl (Neerpelt, ... ) groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3
peul, dop (znw) peul: peul (Neerpelt), schaal: schoal (Neerpelt), sxēͅl (Neerpelt), sxōͅəl (Neerpelt), sxoͅəl (Neerpelt) [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: peulen (Neerpelt), polen (Neerpelt), pɛlən (Neerpelt), uitdoen: oeddoen (Neerpelt), uitpellen: utpələn (Neerpelt) [ZND 40 (1942)] [ZND B2 (1940sq)] I-7
peulerwten breekerwten: brē.kēͅ.rtən (Neerpelt) [Goossens 1b (1960)] I-7