e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
praten praten: praoten (Neerpelt) zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
predikant preker: preeker (Neerpelt) De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)] III-3-3
predikant: dominee dominee (<lat.): m  doͅmine (Neerpelt) Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)] III-3-3
preek preek: preek (Neerpelt) De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
preekstoel preekstoel: prikstoeel (Neerpelt) De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
prei poor: poor (Neerpelt, ... ), pō.r (Neerpelt) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)] I-7
preisoep poorsoep: Syst. Frings  pōrsup (Neerpelt) Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)] III-2-3
preken preken: preeken (Neerpelt) Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
prent(je) beeld(je): bildjen (Neerpelt), prent: print (Neerpelt), prent(je): e schoeë printje (Neerpelt), prentje: printjen (Neerpelt) Beeldje. [Willems (1885)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)] III-3-2
prevelen fezelen: fezelen (Neerpelt) Prevelen. [N 96B (1989)] III-3-3