23326 |
priester |
geestelijke:
gistelèk (L312p Neerpelt)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24040 |
priester gewijd worden |
gewijd worden:
gewijd wèren (L312p Neerpelt)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
priesterfeest:
priesterfist (L312p Neerpelt)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koewer (L312p Neerpelt)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
priesterwijding:
priesterwijing (L312p Neerpelt)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.s (L312p Neerpelt),
pries (L312p Neerpelt)
|
Prijzen (mv). [Willems (1885)] || prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrǫǝt (L312p Neerpelt),
pikdrǭt (L312p Neerpelt),
pikkendraad:
pikǝdrǫǝt (L312p Neerpelt),
pikkerdraad:
pekǝrdrǭt (L312p Neerpelt),
pikǝrdrǫǝt (L312p Neerpelt),
pinnetjesdraad:
penǝkǝsdrāt (L312p Neerpelt),
pęnǝkǝsdrǫǝt (L312p Neerpelt)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
kapdop:
kabdoͅp (L312p Neerpelt),
pindop:
ənə pendoͅp (L312p Neerpelt)
|
Een priktol (werptol). [ZND B1 (1940sq)] || Priktol (= werptol: door middel van een erom gewonden touw werpt men hem draaiend op de grond). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
perseessie (L312p Neerpelt)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23854 |
processie van maria-hemelvaart |
onze-lieve-vrouweprocessie:
slievevrouwepersèssie (L312p Neerpelt)
|
De processie die op (zondag na) Maria Hemelvaart wordt gehouden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|