20640 |
bierpap |
bierpap:
Syst. Frings
bīrpap (L312p Neerpelt)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
Syst. Frings
bīrsup (L312p Neerpelt)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
bieslook:
biesloeək (L312p Neerpelt)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bist (L312p Neerpelt),
zoete melk:
zȳtǝ mɛlk (L312p Neerpelt)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
koppen:
kø̄p (L312p Neerpelt)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33243 |
bietenplantjes |
plantjes:
plęntjǝs (L312p Neerpelt)
|
Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
uitdunnen:
uǝt˱dønǝ (L312p Neerpelt)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33255 |
bietensnijbak |
scherfbank:
sxɛrǝfbaŋk (L312p Neerpelt),
tobbe:
top (L312p Neerpelt)
|
Voordat er bietenmolens op de boerderij kwamen werden de bieten kleingesneden met een lang mes boven een bak. In dit lemma staan de benamingen voor die bak bijeen. Vergelijk ook het lemma Strosnijbak, in afl. I.4. In L 159a wordt dat mes het mangelmes genoemd; in Q 18: een es. Hutsel, in hutselkist: hutsel is in het plaatselijke dialect een stuk biet. Bij tobbe wordt aangetekend dat de bak lijkt op een waston. [N 5A, 34d]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
plek rapen:
plęk rǭpǝ (L312p Neerpelt),
raapland:
rǫplant (L312p Neerpelt),
rapenveld:
rǭpǝvęlt (L312p Neerpelt)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bágǝ (L312p Neerpelt)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|