e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
recht vooruitstoten met de armen recht vooruitstuiken: räxt føruwt stuwke (Neerpelt) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte, vormeloze benen boonstokken: buənstäk (Neerpelt) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1
rechterachterkwartier rechts achter: rē̜xs āxtǝr (Neerpelt) Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d] I-11
rechterkant van het paard uiterhandse kant: ūtǝransǝ kānt (Neerpelt) Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10] I-9
rechtervoorkwartier rechts voor: rē̜xs vø̄r (Neerpelt) Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c] I-11
rechtsachter rechtsback (<eng.): rechtsbak (Neerpelt) Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)] III-3-2
rechtstaande oren spitse oren: spetsə uərə (Neerpelt) oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)] III-1-1
rector proost (<lat.): pröst (Neerpelt), rector (lat.): rector (Neerpelt) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
reeks, rij rij: rij (Neerpelt) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reepje overschietend gras zwade-/zwaaibalk: zwǭi̯balk (Neerpelt) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3