21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
mild
rayaôl (L312p Neerpelt),
mild: die winkelier is hi-el reael
rəiaəl (L312p Neerpelt),
mild: hij geeft royaal
rwəjal (L312p Neerpelt),
tusschen a en o
rojaal (L312p Neerpelt),
vrijgevig
rəoͅl (L312p Neerpelt)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenkeutel:
papekeutel (L312p Neerpelt)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
een keer rond:
iejene kiejr roond (L312p Neerpelt)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
paternoster:
patternoaster (L312p Neerpelt)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
drie keer rond:
drie kiejr roond (L312p Neerpelt)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
paternostermaand:
patternoastermoond (L312p Neerpelt)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenbrood:
rozīnəbrūwət (L312p Neerpelt)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
29017 |
ruche |
ruche:
ruche (L312p Neerpelt),
ruchetje:
ryšǝkǝ (L312p Neerpelt)
|
Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
17767 |
rug |
rug:
pein in de rug (L312p Neerpelt),
rug (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
rø̜x (L312p Neerpelt)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (L312p Neerpelt)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|