33198 |
rug, aangeaard stuk |
wal:
wal (L312p Neerpelt)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
røgəgroͅət (L312p Neerpelt)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
weͅrəvəl (L312p Neerpelt)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegenkleed:
[vliegenkleed] (L312p Neerpelt)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
røxrīm (L312p Neerpelt)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
33367 |
ruif voor de koeien |
ruif:
rø̜u̯f (L312p Neerpelt)
|
Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d]
I-6
|
32578 |
ruige mest |
vers mest:
vǭrs [mest] (L312p Neerpelt)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruken (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
ruuken (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
ryəkə (L312p Neerpelt)
|
rieken [ZND 25 (1937)], [ZND m] || ruiken [DC 53 (1978)], [N 10b (1961)], [ZND m]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
ruilen:
welə wə es rø͂ͅlən (L312p Neerpelt),
welɛn wə əs røilən (L312p Neerpelt),
willen we eens reuillen (L312p Neerpelt),
wilə wəs ry(3)̄lə (L312p Neerpelt),
tuitelen:
Vgl. met Teuten, dreven meest ruilhandel.
tytələn (L312p Neerpelt)
|
Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33468 |
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten |
wolfsbakkes:
wǫlǝfs˱bakǝs (L312p Neerpelt)
|
Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a]
I-6
|