e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rug, aangeaard stuk wal: wal (Neerpelt) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat ruggengraat: røgəgroͅət (Neerpelt) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: weͅrəvəl (Neerpelt) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet vliegenkleed: [vliegenkleed] (Neerpelt) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
rugriem rugriem: røxrīm (Neerpelt) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
ruif voor de koeien ruif: rø̜u̯f (Neerpelt) Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d] I-6
ruige mest vers mest: vǭrs [mest] (Neerpelt) Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.] I-1
ruiken ruiken: ruken (Neerpelt, ... ), ruuken (Neerpelt, ... ), ryəkə (Neerpelt) rieken [ZND 25 (1937)], [ZND m] || ruiken [DC 53 (1978)], [N 10b (1961)], [ZND m] III-1-1
ruilen (als spel) ruilen: welə wə es rø͂ͅlən (Neerpelt), welɛn wə əs røilən (Neerpelt), willen we eens reuillen (Neerpelt), wilə wəs ry(3)̄lə (Neerpelt), tuitelen: Vgl. met Teuten, dreven meest ruilhandel.  tytələn (Neerpelt) Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)] III-3-2
ruimte onder de oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten wolfsbakkes: wǫlǝfs˱bakǝs (Neerpelt) Zie de toelichting bij het lemma "oversteek boven teruggebouwde schuurpoorten" (4.2.5). De ruimte wordt soms gezien als een deel van het erf. Zie ook afbeelding 22.e bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 35a] I-6