id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30569 | schilder | schilder: sxeldǝr (Neerpelt), sxęldǝr (Neerpelt) | Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9 |
19765 | schilderij | schilderij: schilderij (Neerpelt) | Schilderij. [Willems (1885)] III-3-2 |
21086 | schimmel | schimmel: sxømǝl (Neerpelt) | Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9 |
21244 | schip | schip: e scheep twie scheepen (Neerpelt), sxê.p (Neerpelt), ə sgep twiə sgepə (Neerpelt), ə sxep twiə sxepə (Neerpelt), ə sxēp twīə sxēpə (Neerpelt) | een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)] || schip [RND] III-3-1 |
21248 | schipper | schipper: sxipər (Neerpelt) | schipper [RND] III-3-1 |
32855 | schitbossen | schitbossen: sxet˱bøs (Neerpelt) | Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3 |
18341 | schoeisel | bakkerspantoffels: bakkerspantoffels (Neerpelt), t leer]: leͅr (Neerpelt) | Naast het gebruikelijke schoeisel als schoenen en klompen draagt de bakker ook wel makkelijk inschietbare pantoffels. De informant van K 278 vermeldt dat het hier gaat om een soort pantoffel waarvan de zolen uit koord bestaan en waarvan het bovenstuk linnen is. [N 29, 102f] || schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] II-1, III-1-3 |
18272 | schoen: algemeen | schoen: sXuən (Neerpelt) | schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18369 | schoen: spotnamen | leren tram: lirən tram (Neerpelt) | schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3 |
18347 | schoenlepel | schoentrekker: sXuəntrekər (Neerpelt) | schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3 |