34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝn (L312p Neerpelt)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seͅldərii̯ (L312p Neerpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
28799 |
serge |
keperstof:
keperstof (L312p Neerpelt),
serge:
serge (L312p Neerpelt)
|
Licht gekeperde wollen stof waarvan de inslag minder glad en minder dicht is dan de ketting en slechts weinig in het gezicht komt. Volgens de informant van Q 16 is sergette serge waarin zijde is verwerkt. [N 62, 75d; N 59, 201]
II-7
|
19778 |
sering |
balsamine:
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
belzemien (L312p Neerpelt),
balsemien:
3x
belzemien (L312p Neerpelt)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
21256 |
servituut |
vaarweg:
ne vaer weeg (L312p Neerpelt),
veldweg:
veldweg (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
sjaal:
sjal (L312p Neerpelt)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (L312p Neerpelt)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sijsken (L312p Neerpelt)
|
sijs [Willems (1885)]
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
sichel:
sexǝl (L312p Neerpelt),
sixǝl (L312p Neerpelt),
sikkel:
sekǝl (L312p Neerpelt),
sɛkǝl (L312p Neerpelt),
zichel:
ze.xǝl (L312p Neerpelt),
zexǝl (L312p Neerpelt),
zixǝl (L312p Neerpelt)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appelsien (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
apəlsin (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|