e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotneus snotneus: Minder freq.  snoͅtnøs (Neerpelt) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snottebel snotbel: snoͅdbeͅl (Neerpelt), snotkuik: Minder freq.  snoͅtkyək (Neerpelt), snotterbel: Minder freq.  snotərbeͅl (Neerpelt) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snuit: lang snoet (Neerpelt, ... ), snuwt (Neerpelt), snū.t (Neerpelt) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
snurken snurken: snøͅrəkə (Neerpelt) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep soep: Syst. Frings  sup (Neerpelt) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
sok sok: zok (Neerpelt, ... ), zuk (Neerpelt) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder jarretelle (fr.): žərtel (Neerpelt) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
sokschoen sokschoen: soksXuən (Neerpelt) sokschoenen, hogemanschoenen, in de betekenis van soort schoen; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)] III-1-3
soldaat soldaat: səlda:t (Neerpelt) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes krapjes: Syst. Frings  krɛ̄p˂kə (Neerpelt) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3