e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sterven doodgaan: doewed gôan (Neerpelt) sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)] III-2-2
stier looi: lui̯ (Neerpelt), lōi̯ (Neerpelt), stier: stīr (Neerpelt), var: vār (Neerpelt) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen stijf: stiəf (Neerpelt) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfkop bok: ook materiaal znd 28, 31  bok (Neerpelt), ezeltje: ook materiaal znd 28, 31  ezèlkə (Neerpelt), stijfkop: ook materiaal znd 28, 31  stiefkop (Neerpelt), stifkop (Neerpelt) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  stisəl (Neerpelt), stīfsəl (Neerpelt) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfselpap stijfsel: stiefsel (Neerpelt), stijfselpap: stiesselpap (Neerpelt) stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugels: stivbø̄.gǝls (Neerpelt) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijlvoetplaat muurplaai: myrploj (Neerpelt) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken de stiksteek pakken: dǝ stekstēk pakǝ (Neerpelt) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] II-7
stiksteek stiksteek: stekstēk (Neerpelt) Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46] II-7