34292 |
tuiertuig |
tuier:
tȳr (L312p Neerpelt),
tø̜u̯ǝr (L312p Neerpelt)
|
Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h]
I-11
|
30191 |
tuinen |
bijlappen:
bɛjlapǝ (L312p Neerpelt),
bijplekken:
bɛjple.kǝ (L312p Neerpelt),
plaasteren:
plǭstǝrǝ (L312p Neerpelt)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zōmərhyskə (L312p Neerpelt)
|
zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (L312p Neerpelt),
keͅ.ləvər (L312p Neerpelt),
kervel:
kervel (L312p Neerpelt),
keͅ.rvəl (L312p Neerpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
buəmkwiəkər (L312p Neerpelt)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
lemen wand:
limǝ wā(ǝ)nt (L312p Neerpelt),
muurwand:
mȳrwant (L312p Neerpelt),
wand:
wā(ǝ)nt (L312p Neerpelt)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
18710 |
tuinwant |
peg:
NB - N23,037: pèje [p@j\\].
pegge [pe.gə} (L312p Neerpelt)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20746 |
tulband |
tulband:
Syst. Frings
tølbānt (L312p Neerpelt)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
28810 |
tule |
tule:
tyl (L312p Neerpelt)
|
Doorzichtig garenweefsel met fijne mazen, met of zonder patroon. [N 62, 82; N 62, 81b; N 59, 201; Gi 1.IV, 57; MW; monogr.]
II-7
|
26831 |
turfschuurtje |
turfkot:
tørǝfkōǝt (L312p Neerpelt),
turfschop:
tyrfsxōp (L312p Neerpelt)
|
Turfschuur of turfschop bestemd voor de berging van turf. Uit de vraag N 5AII, 80b "Hoe noemt u het gebouwtje, afdak of hok voor brand-hout of turf"? zijn in dit lemma die antwoorden verwerkt die speciaal duiden op een turfschop. [monogr.]
II-4
|