33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛ.rǝkǝshǫk (L312p Neerpelt),
varkenshuis:
vɛ.rǝkǝshūs (L312p Neerpelt),
varkenskooi:
vɛ.rǝkǝskø̄i̯ (L312p Neerpelt),
vɛ.rǝkǝskōi̯ (L312p Neerpelt),
varkenskot:
vɛ.rǝkǝskōǝt (L312p Neerpelt),
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (L312p Neerpelt)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trōx (L312p Neerpelt)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gəsmoͅltə veͅt (L312p Neerpelt)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
buitenkooi:
butǝnkø̄i̯ (L312p Neerpelt),
buitenkot:
butǝkōǝt (L312p Neerpelt)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
draad:
%%meervoud%%
drø̜j (L312p Neerpelt),
klonter:
kløntǝr (L312p Neerpelt),
klonters:
klontǝrs (L312p Neerpelt)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
boord:
boord (L312p Neerpelt),
col (fr.):
col (L312p Neerpelt),
kol (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt U: de boord [N 62 (1973)] || kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23606 |
vaste gezangen |
vaste liedjes:
vaaste liekes (L312p Neerpelt)
|
Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23579 |
vaste misgezangen |
wat in het latijn is:
wa in t latiejen is (L312p Neerpelt)
|
De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄.tǝlǝn (L312p Neerpelt),
schitten:
sxetǝn (L312p Neerpelt),
stront:
stro.nt (L312p Neerpelt)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
25395 |
vaste varkenshuid |
zwaars:
zwars (L312p Neerpelt)
|
De huid die op het varken vast bleef zitten. Woordtypen als "zwaard(s)", "zwaars", "zwoord", "zwoors" komen in de betekenis "harde rand van een snede spek" ook nog voor in een ander verband in het woordenboek. [N 28, 30; monogr.]
II-1
|