e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verschaald leps: lepsch (Neerpelt), lepsch bier  lepsch (Neerpelt) flauw, verschaald || verschaald III-2-3
verschijning verschijning: en verschiening hemmen (Neerpelt) Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)] III-3-3
verse koe verse: vǭrsǝ (Neerpelt) Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60] I-11
versieren (met bloemen) sieren: sieren (Neerpelt), versieren: versieren (Neerpelt) Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)] || Versieren. [Willems (1885)] III-3-2
verslachten erafgaan van de rabat: (de rabat) got ǝr vanāf (Neerpelt) Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97] II-1
versleten versleten: versleten (Neerpelt, ... ) verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)] III-1-3
verspreid gras sprei: sprē̜i̯ (Neerpelt) Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98] I-3
verstandskies wijsheidstand: weͅisheͅitstant (Neerpelt), wiesheidstaand (Neerpelt) een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || verstandskies (wijsheidstand) [N 10b (1961)] III-1-1
verstelbaar luik boven de varkenstrog deur van varkensbak: dø̄r van vɛrkǝs˱bak (Neerpelt), voerdeur: vūrdø̄r (Neerpelt) Boven de varkenstrog bevond zich vaak een verstelbaar voerluik. In L 360 kende men geen luik maar een scherm in de vorm van een rechtopstaande plank. [N 5A, 60e] I-6
verstelbare voerluiken bakdeuren: bak˱dø̄rǝn (Neerpelt) Verstelbare luiken, die de voergang afscheiden van de voerbak en de koeienstand, komen vooral in het noorden van Nederlands-Limburg voor. Door de luiken wordt het voer vanuit de voergang in de voerbak gedaan. Waar deze onbekend zijn, zijn vaak benamingen voor een ruif voor koeien vermeld. Deze zijn verzameld in het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). [N 5 A, 37d; monogr.] I-6