e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleien de fijne uithangen: də finən uithaŋən (Neerpelt), flikflooien: Hij kan flikfloeïen (Neerpelt), mouwvegen: Hɛj kan moͅwvègə (Neerpelt), moͅywvɛ.gən (Neerpelt) Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)] III-3-1
vleier flikflooier: flikfloejer (Neerpelt), mouwveger: mouwvaiger (Neerpelt) een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] III-3-1
vlekje op de neus plekje: plɛkskǝ (Neerpelt) Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c] I-9
vleug draad: drǫwt (Neerpelt) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugel vleugel: vleugel (Neerpelt) vleugel [Willems (1885)] III-4-1
vleugels in de wanmolen vleugels: vlø̄.gǝls (Neerpelt), windtaupplanken: we.ntōplę.ŋk (Neerpelt) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegend ongedierte vliegend gewormt: vligənt gəwø.rmt (Neerpelt) vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
vliegennet vliegenkleed: vli.gǝklīǝt (Neerpelt), vliegennet: vligǝnęt (Neerpelt) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger vlieger: ənə vlīgər (Neerpelt) Een vlieger (Fr. cerf-volant). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
vlier vlierboom: gecombineerd met ZND 8 055, idem  flirbōəm (Neerpelt), vlierboem (Neerpelt), vlierenhout: gecombineerd met ZND 8 055, idem  flierenhout (Neerpelt) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3