19961 |
vrouwelijke hond, teef |
teef:
tēf (L312p Neerpelt),
wijfje:
wifkən (L312p Neerpelt)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moerkat:
mūrkát (L312p Neerpelt)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L312p Neerpelt)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
links de vrouwlui:
leengs de vrullie (L312p Neerpelt)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vröliekliêr (L312p Neerpelt)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede:
gui̯ǝ (L312p Neerpelt),
goede grond:
gui̯ǝ grōnt (L312p Neerpelt),
vruchtbare:
vrøxtbārǝ (L312p Neerpelt)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
vust (L312p Neerpelt)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
lets:
lets (L312p Neerpelt),
stomp:
stomp (L312p Neerpelt)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vy(3)̄ərtaŋ (L312p Neerpelt),
vyrtaŋ (L312p Neerpelt)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25508 |
vuurvaste tegels |
ovenvloer:
hōvǝvlūr (L312p Neerpelt)
|
De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.]
II-1
|