26707 |
bonk- of grauwveen |
humus:
hømøs (L312p Neerpelt),
turfgrond:
tørfgǭnt (L312p Neerpelt)
|
De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a]
II-4
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bonnet (L312p Neerpelt)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
ne pèls (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
peils (L312p Neerpelt),
pèls (L312p Neerpelt),
ənə pēͅls (L312p Neerpelt),
ənə pɛ`ls (L312p Neerpelt),
ənə pɛls (L312p Neerpelt)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bunt ɛn blaouw gəslāgə (L312p Neerpelt),
paars en blauw slaan:
pairs en blauw (L312p Neerpelt),
peirs en blauw geslagen (L312p Neerpelt),
pēͅrs eͅn bloͅw gəslagən (L312p Neerpelt),
pèrs en blau geslagen (L312p Neerpelt),
pɛirs ən blouw gəslagən (L312p Neerpelt),
pɛirs ɛn bloəw gəslagən (L312p Neerpelt)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
34031 |
bonte koe met rode kop |
roodkop:
roǝtkǫp (L312p Neerpelt),
rūǝtkǫp (L312p Neerpelt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a]
I-11
|
24124 |
bonte kraai |
bonte kraai:
bonte krei (L312p Neerpelt)
|
kraai, bonte —
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
grote bonte:
groete bonte (L312p Neerpelt)
|
specht, bonte —
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
pelsen kraag:
pèlsekraag (L312p Neerpelt)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsen jas:
pèlse jas (L312p Neerpelt)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (L312p Neerpelt),
boog (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
inne boog (L312p Neerpelt),
center:
se.ntǝr (L312p Neerpelt),
strek:
strek (L312p Neerpelt),
stręk (L312p Neerpelt)
|
boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
II-9, III-3-2
|