e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonk- of grauwveen humus: hømøs (Neerpelt), turfgrond: tørfgǭnt (Neerpelt) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4
bonnet bonnet (<oudfr.): bonnet (Neerpelt) De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3
bont als apart kledingstuk pels: ne pèls (Neerpelt, ... ), peils (Neerpelt), pèls (Neerpelt), ənə pēͅls (Neerpelt), ənə pɛ`ls (Neerpelt), ənə pɛls (Neerpelt) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bunt ɛn blaouw gəslāgə (Neerpelt), paars en blauw slaan: pairs en blauw (Neerpelt), peirs en blauw geslagen (Neerpelt), pēͅrs eͅn bloͅw gəslagən (Neerpelt), pèrs en blau geslagen (Neerpelt), pɛirs ən blouw gəslagən (Neerpelt), pɛirs ɛn bloəw gəslagən (Neerpelt) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bonte koe met rode kop roodkop: roǝtkǫp (Neerpelt), rūǝtkǫp (Neerpelt) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte kraai bonte kraai: bonte krei (Neerpelt) kraai, bonte — III-4-1
bonte specht, specht grote bonte: groete bonte (Neerpelt) specht, bonte — III-4-1
bontkraag pelsen kraag: pèlsekraag (Neerpelt) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen jas: pèlse jas (Neerpelt) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: bo.ch (Neerpelt), boog (Neerpelt, ... ), inne boog (Neerpelt), center: se.ntǝr (Neerpelt), strek: strek (Neerpelt), stręk (Neerpelt) boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2