21572 |
zo arm als ... |
zo arm als de straat:
hij is zoeë ɛrm as de stroət (L312p Neerpelt),
zoe erm as de stroat (L312p Neerpelt)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo klaar als water:
zu klo(a)r as wo(a)tər (L312p Neerpelt),
zo simpel als het groot is:
zu sympəl as t gruət is (L312p Neerpelt),
zu sympəl ɛst grut is (L312p Neerpelt)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33721 |
zoden afsteken |
vlaggen:
vlagǝ (L312p Neerpelt)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zythoͅu̯t (L312p Neerpelt)
|
zoethout [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
25648 |
zoetstof voor peperkoek |
honing:
honing (L312p Neerpelt),
suiker:
suiker (L312p Neerpelt)
|
De diverse zoetstoffen die in het peperkoekdeeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. Vergelijk het lemma ''zoetstof voor taai-taai''. [N 29, 88b]
II-1
|
25644 |
zoetstof voor taai-taai |
honing:
honex (L312p Neerpelt)
|
De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88]
II-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ō.vǝr[den] (L312p Neerpelt),
schelf(t):
[schelf(t)] (L312p Neerpelt
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooigat:
[hooi]gǭǝt (L312p Neerpelt),
schelf(t)gat:
sxęlǝf˲gǫt (L312p Neerpelt),
schelf(t)kot:
sxɛlǝftkoǝt (L312p Neerpelt)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zōͅldərkēͅmərkə (L312p Neerpelt),
zoͅldərkēͅmərkə (L312p Neerpelt)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
omzomen:
omzomen (L312p Neerpelt),
zomen:
zūjmǝn (L312p Neerpelt)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|