e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstriem borststuk: bǭrststøk (Neerpelt) Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10
borstrok lijfje: liefke (Neerpelt) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) lijfje: vrölieliefke (Neerpelt) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort bovenstuk: bovestuk (Neerpelt), scholkje: schölkske (Neerpelt) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig borststuk: bǭrststøk (Neerpelt) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstzak(je) borsttas: borsttès (Neerpelt) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bǫ.s (Neerpelt), bǫs (Neerpelt), bǫš (Neerpelt) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bosbessenvlaai aalsberenvlaai: Syst. Frings  als˂bērəvlōͅi̯ (Neerpelt) Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Neerpelt) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bosje haren aan de bovenlip snor: snǫr (Neerpelt) Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24] I-9