24115 |
broederschap van de heilige kindsheid |
heilige kindsheid:
hèllige kinsheid (L312p Neerpelt)
|
De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broed:
bryi̯ (L312p Neerpelt)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
schouwen:
sxǫwǝ (L312p Neerpelt),
sxǫwǝn (L312p Neerpelt)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L312p Neerpelt)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18540 |
broek met split |
boks met een piskot:
boks met piskoĕt (L312p Neerpelt)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt),
bokse (L312p Neerpelt),
bok⁄s (L312p Neerpelt),
buks (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
boksje:
bukske (L312p Neerpelt),
broek:
bruk (L312p Neerpelt)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18719 |
broekgesp |
boksengesp:
boksegasp (L312p Neerpelt)
|
sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
kettinkjes van de achterhaam:
kęteŋskǝs ˲van dǝn āxtǝrhām (L312p Neerpelt)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepiepen (L312p Neerpelt),
broekspijp:
broekspie:p (L312p Neerpelt),
pijp:
piejp (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bokseriem (L312p Neerpelt)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|