21539 |
centiem |
halve cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə halvə zēͅnt (L312p Neerpelt)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
siborie (L312p Neerpelt)
|
Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33476 |
cirkelvormig raam |
osseoog:
ǫsǝuǝx (L312p Neerpelt),
rond venstertje:
rǫnt˲ vęnstǝrkǝ (L312p Neerpelt)
|
Een raam in de vorm van een cirkel, meestal aan de stallen. Vanwege de ronde vorm kunnen de benamingen gelijk zijn aan die voor (onbeglaasde) ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). De meeste benamingen betreffen de vorm, sommige ook de functie (belichting en beluchting). [N 4, 52; N 4A, 38b]
I-6
|
18518 |
colbertjasje |
jasje:
jeske (L312p Neerpelt)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23939 |
collatie |
collatie (<lat.):
collatie (L312p Neerpelt)
|
Een licht avondmaal dat is toegestaan op vastendagen, collatie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23630 |
collectebakje |
lange schaal:
lang schaal (L312p Neerpelt)
|
Een collectebakje aan een lange steel [centebekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23625 |
collecteren |
rondgaan:
roondgoan (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
De geldinzameling, de collecte [de kollekt?]. [N 96B (1989)] || Met de schaal of het kerkezakje rondgaan in de kerk [róndgooën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23629 |
collecteschaal |
schaal:
schaal (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
De schaal, het bord waarmee in dat geval gecollecteerd werd [schaol, sjaal, telder, klaaterschoeëtel?] . [N 96B (1989)] || Een collectezakje (met belletje) aan een lange stok [kringel-, klingelsbuul?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24020 |
communicantje |
communicantje (<lat.):
kemuniekentjen (L312p Neerpelt)
|
Een communicantje. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23640 |
communie |
communie (<lat.):
kemuunie (L312p Neerpelt)
|
De communie, deel van de mis waarin priester en gelovigen communiceren [kemuunie, kómmelejoeën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|