e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dempig dempig: dɛ.mpǝx (Neerpelt), kortborstig: kortborstig (Neerpelt), longscheutig: lǫŋsxø̄tex (Neerpelt) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden dennennaalden: dennenulden (Neerpelt), dɛnənəi̯l(ə) (Neerpelt) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennenwortel pielwortel: ⁄pilwoͅrtəl (Neerpelt), pielworteltje: (m.).  ⁄pilwørtəlkə (Neerpelt), pinwortel: peͅwoͅrtəl (Neerpelt) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
derde hooioogst nagras: nǭǝgrǭǝs (Neerpelt) Uitdrukkelijk gevraagd naar de derde hooioogst, gaven sommige informanten de volgende antwoorden; vaak werd deze derde oogst echter niet meer gemaaid maar door de koeien of schapen afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. [N 14, 128d] I-3
derdeling derdeling: dę̄rdǝleŋ (Neerpelt) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugniet bengel: bèŋəl (Neerpelt), deugeniet: deugeniet (Neerpelt, ... ), ook materiaal znd 23,4  dogənet (Neerpelt), dygənit (Neerpelt), stoute jongen  deugeniet (Neerpelt), deugniet: ook materiaal znd 23,4  dugniet (Neerpelt), ondeugd: ondeugd (Neerpelt), ondeugend jong: ondeugend jonk (Neerpelt), ondeugend kind: ondeugend ki:nd (Neerpelt), snotjong: snotjonk (Neerpelt), stout kind: stout kend (Neerpelt, ... ), stout kent (Neerpelt), stouterik: stouterik (Neerpelt), stoutərek (Neerpelt, ... ), vlegel: vlegel (Neerpelt) deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: deuk (Neerpelt), nen deuk (Neerpelt) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)] III-1-3
deur deur: dø̄r (Neerpelt) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel dendeurtje: dęndø.rkǝn (Neerpelt), klein deurtje: klē̜ ̞. dø.rkǝn (Neerpelt), klē̜ ̞n dø̜rkǝ (Neerpelt), klęi̯ dø̜̄rkǝ (Neerpelt), schuurdeurtje: sxȳrdø.rkǝn (Neerpelt) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder huissier (fr.): hoessier (Neerpelt) deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1