23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
draagriem:
draagriem (L312p Neerpelt)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
deurgrendel:
dø̜rgręŋǝl (L312p Neerpelt),
slaghout:
slāxhǫu̯t (L312p Neerpelt)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
34255 |
draaiende karnton |
rolvat:
rǫlvoat (L312p Neerpelt),
rǫlvāǝt (L312p Neerpelt),
rǫlvǭǝt (L312p Neerpelt)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
knoken:
knōkǝ (L312p Neerpelt),
(enk)
knōk (L312p Neerpelt)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
poort:
pǫrt (L312p Neerpelt)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
her:
hɛ̄r (L312p Neerpelt),
spoor:
(mv)
spōrǝn (L312p Neerpelt)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
34160 |
drachtig |
vol:
vǫl (L312p Neerpelt),
vǭl (L312p Neerpelt)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L312p Neerpelt),
volle meer:
vǫl mɛ̄ǝr (L312p Neerpelt)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
rēͅn (sg en pl) (L312p Neerpelt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|