e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drukknoop knipper: knepǝr (Neerpelt), luiwijversknoop: lø̜̄jwīvǝrsknūp (Neerpelt) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7
druppel druppel: dreppel (Neerpelt, ... ), druppel (Neerpelt, ... ), drəppəl (Neerpelt, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
druppen, druppelen doordruppelen: doordruppelen (Neerpelt), dordrəpələn (Neerpelt), druppelen: drəpələn (Neerpelt), druppen: dreppen (Neerpelt), druppen (Neerpelt, ... ), drəppən (Neerpelt) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel zwade/zwaai: (mv)  dǫbǝl zwǭǝn (Neerpelt) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele lijn dobbele lijnt: dǫbǝl līnt (Neerpelt) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbele toegangspoort van een gesloten erf invaart: envārt (Neerpelt), opvaart: op˲vǭrt (Neerpelt) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
duffel duffel: duffel (Neerpelt) Dikke wollen stof met lang haardek. [N 62, 90; N 59, 201; MW] II-7
duif (alg.) duif: doef (Neerpelt, ... ), doeven haauwen ... (Neerpelt), dūven haauwen ... (Neerpelt), Pl. [du.ven]  duf (Neerpelt) Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] III-3-2
duif, algemeen duif: doef (Neerpelt) duif [Willems (1885)] III-4-1
duiken duikelen: duukelen (Neerpelt), in t waoter duikelen (Neerpelt) Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2