20855 |
eten (ww.) |
eten:
āeten (L312p Neerpelt),
eiten (L312p Neerpelt),
éétən (L312p Neerpelt),
êten (L312p Neerpelt)
|
eten [RND], [Willems (1885)], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
20719 |
etensresten |
afval:
āfvāl (L312p Neerpelt),
greumelen:
grøͅmmelen (L312p Neerpelt),
overschoters:
Syst. Frings
ōvərsxø̄tjrs (L312p Neerpelt)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)] || hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
etter:
ēͅttər (L312p Neerpelt),
zweersel:
zwēərsəl (L312p Neerpelt)
|
etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men het geelachtige of gronachtige vocht, dat uit een zweer komt (Nederl. etter, pus) ? [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
23610 |
evangelie |
evangelie:
evangelie (L312p Neerpelt)
|
De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
[eghaam] voor de koppel:
[eghaam] vør dǝ kǫpǝl (L312p Neerpelt),
dobbele [eghaam]:
dǫbǝlǝn [eghaam] (L312p Neerpelt),
grote [eghaam]:
grūǝtǝn [eghaam] (L312p Neerpelt)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ē.vi (L312p Neerpelt)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
19142 |
fatsoenlijk |
fatsoenlijk:
Des ⁄n fatsoenleke miens (L312p Neerpelt)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22431 |
feest |
feest:
fèst (L312p Neerpelt),
het fest ging vorbij zonder dat er e lieke gezongen werd (L312p Neerpelt)
|
Feest: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
23760 |
feestdag van een heilige |
patroon (<fr.):
petroewen (L312p Neerpelt)
|
De naamdag van een heilige. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23763 |
feestdag van maria |
lieve-vrouwedag:
lievrouwendaag (L312p Neerpelt)
|
Een feestdag van de H. Maagd Maria in het algemeen (Lievevrouwedag, Mariadag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|