e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fijn droog stof stof: stōf (Neerpelt), zandige grond: zandegǝ grōnt (Neerpelt) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijne hagel fijne hagel: fiene hagel  ⁄finə ⁄hāxəl (Neerpelt) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd fijn: fii̯ǝn (Neerpelt) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijnnaaister fijne naaister: fīn nɛ̄jstǝr (Neerpelt) Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c] II-7
fijt fijt: fiet (Neerpelt) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
fitis fitis: fitis (Neerpelt) fitis III-4-1
flambouw flambouw (<fr.): flambauw (Neerpelt), flambouw (Neerpelt), lantaarntje (<fr.): ⁄n lantérke (Neerpelt) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] || Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] || Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)] III-3-3
flanel gekeperd stof: gekeperd stof (Neerpelt) Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7
flanelsteek flanelsteek: flanelsteek (Neerpelt) De flanelsteek is een soort kruissteek, meestal gebruikt voor het zomen, maar ook wel voor hechten en borduren. Zie ook het lemma ɛkruissteekɛ. Zie afb. 39.' [N 62, 16a; N 59, 64; N 62, 15c] II-7
flank flank: fla.ŋk (Neerpelt) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9