e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
restant vogels huismus: hōēəsmusj (Nieuwenhagen), krooneend: krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  krōēənènt (Nieuwenhagen) krooneend [N 83 (1981)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] III-4-1
restant zoogdieren das: daas (Nieuwenhagen) das [DC 07 (1939)] III-4-2
restkool restkool: ręskoal (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Een hoeveelheid kool die, door welke oorzaken dan ook, niet ontgonnen wordt. Het woordtype "kant" werd volgens Lochtman (pag. 190) op de Domaniale mijn nog tot in de jaren 1920-1930 gebruikt. [N 95, 518; monogr.] II-5
retraitant retraitant: retrètant (Nieuwenhagen) Iemand die aan een retraite deelneemt, retraitant. [N 96B (1989)] III-3-3
retraite retraite (fr.): retraite (Nieuwenhagen), tetrèèt (Nieuwenhagen) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: ee retraite-hoehs (Nieuwenhagen), retrètehōēs (Nieuwenhagen) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reumatiek reumatiek: reumətīēk (Nieuwenhagen) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
reuzel, bladvet veer: veer (Nieuwenhagen) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] III-2-3
rib rib: rib (Nieuwenhagen), rup (Nieuwenhagen) rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
ribbel ribbel: riĕbəl (Nieuwenhagen), ril: riĕl (Nieuwenhagen) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4