e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vastenpreek vastenpreek: de vaste-preëk (Nieuwenhagen), vastəprééëk (Nieuwenhagen) De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)] III-3-3
vastentijd vastentijd: de vaste tied (Nieuwenhagen), də vàste(tiĕt) (Nieuwenhagen) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] III-3-3
vastlopen vastpinnen: vaspenǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]) Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819] II-5
vat, maat van 30 liter vat: vāāt (Nieuwenhagen) de maat die een inhoud aangeeft van ± 30 liter [vat] [N 91 (1982)] III-4-4
vechten zich houwen: zich houwə (Nieuwenhagen), zich priegelen: zich prūūgələ (Nieuwenhagen) ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1
vee dieren: dērǝ (Nieuwenhagen), vee: viǝ (Nieuwenhagen) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken buizen: buize (Nieuwenhagen), böjze (Nieuwenhagen), zuipen: zoepe (Nieuwenhagen), zōēpe (Nieuwenhagen) drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] III-2-3
veelvraat gulzigaard: gölzigerd (Nieuwenhagen), schranser: sjranser (Nieuwenhagen), vretenvarken: vraetevèrreke (Nieuwenhagen), vreter: vraeter (Nieuwenhagen) veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3
veenlaag turf: turf (Nieuwenhagen) laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)] III-4-4
veer pen: pèn (Nieuwenhagen), veer: vēēr (Nieuwenhagen) veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] III-4-1