18900 |
gehoorzaam |
gehoorzaam:
gəhōērzāām (Q117p Nieuwenhagen)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
gehoorzamen:
gəhōērzāāmə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
horen:
hūūërə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
luisteren:
lŏĕstərə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
pareren:
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pàrēērə (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
gəhŭg (Q117p Nieuwenhagen)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukken zitten:
op de huuke zitte (Q117p Nieuwenhagen),
ôp de hūūke zitte (Q117p Nieuwenhagen)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
dem steekt de brats:
dem stikt der brats (Q117p Nieuwenhagen),
scherp:
scherp (Q117p Nieuwenhagen)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
27539 |
geit |
geit:
gēt (Q117p Nieuwenhagen),
met:
męt (Q117p Nieuwenhagen),
mettetje:
mętǝkǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
19265 |
gek |
gek:
gék (Q117p Nieuwenhagen)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19266 |
gek persoon |
idioot:
idioot (Q117p Nieuwenhagen)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
flauwekul maken:
flauwə kūl maakə (Q117p Nieuwenhagen),
fratsen maken:
fràtsə maakə (Q117p Nieuwenhagen),
gekheid maken:
gèkhēēt maakə (Q117p Nieuwenhagen)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
gékkəhōēs (Q117p Nieuwenhagen)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|