23537 |
geknield zitten |
knien:
#NAME?
knijje (Q117p Nieuwenhagen),
op de knien zitten:
òppen kni-je zitte (Q117p Nieuwenhagen),
óp gen knijje zitte (Q117p Nieuwenhagen)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20690 |
gekookte hersens |
harren:
hiëre (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
krullen:
krolle (Q117p Nieuwenhagen),
krullenhaar:
krùllehaor (Q117p Nieuwenhagen)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
xɛld (Q117p Nieuwenhagen),
xɛlt (Q117p Nieuwenhagen)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
akkerstaartje:
akkersteske (Q117p Nieuwenhagen)
|
kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
ly`pinǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
28250 |
geleidingsbomen |
strossbomen:
štrosbø̄m (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
23501 |
gelezen mis |
leesmis:
lééësmèès (Q117p Nieuwenhagen),
stille mis:
ing sjtil mès (Q117p Nieuwenhagen),
sjtilmèès (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gəliēkə (Q117p Nieuwenhagen),
lijken:
liēkə (Q117p Nieuwenhagen),
līēkə (Q117p Nieuwenhagen),
zeigen (du.):
tsēēgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22544 |
gelijkspel |
remise (fr.):
rəmīs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|