20388 |
getuige zijn |
bronken:
brònkə (Q117p Nieuwenhagen),
getuigen:
gətūūgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21725 |
getuigenis |
getuigenis:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
gətūūëgənis (Q117p Nieuwenhagen)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23899 |
gevallen engelen |
duivels:
duuvele (Q117p Nieuwenhagen),
gevallen engelen:
de gevàlle īngele (Q117p Nieuwenhagen)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21322 |
gevangenis |
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
kásjòt (Q117p Nieuwenhagen),
petoet:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
pətŏĕt (Q117p Nieuwenhagen)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gəveulig (Q117p Nieuwenhagen),
pijnlijk:
piĕnglich (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
dood:
dōēët (Q117p Nieuwenhagen),
ohne (du.) gevoel:
aonə gəveul (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
gevoremd weëde (Q117p Nieuwenhagen),
gevŭrmd wééëde (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21439 |
geweer |
geweer:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
gəwēēr (Q117p Nieuwenhagen)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewèllef (Q117p Nieuwenhagen),
gewöllef (Q117p Nieuwenhagen),
t gewelf (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
gewelfschildering:
ing gewelf-sjildering (Q117p Nieuwenhagen),
muurschildering:
mōērsjildering (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|