23987 |
geweten |
geweten:
t gewieëte (Q117p Nieuwenhagen),
t gewīēëte (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
gēēr (Q117p Nieuwenhagen),
gewillig:
gəwillig (Q117p Nieuwenhagen)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27643 |
gewond raken |
met de knoken vastzitten:
met dǝ knø̜̄k vas˲zetǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De mijnwerker raakte nogal eens gewond bijvoorbeeld door met de hand of voet tussen de machine te komen of op een andere manier geklemd te raken of door been- of armbreuk. Het woordtype "lak afhebben" werd volgens Loontjens (pag. 36) op de mijn Maurits gebruikt, wanneer iemand een schaafwond opliep. [N 95, 955; monogr.; Vwo 136; Vwo 137]
II-5
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spør (Q117p Nieuwenhagen)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevrich (Q117p Nieuwenhagen),
gevrigter (Q117p Nieuwenhagen),
gewrichte (Q117p Nieuwenhagen)
|
gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kŏmpənĭj (Q117p Nieuwenhagen),
compagnon (fr.):
kŏmpànjòn (Q117p Nieuwenhagen),
kompel (<du.):
kŏempəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gəzeeg (Q117p Nieuwenhagen),
gəzēg (Q117p Nieuwenhagen),
gəzich (Q117p Nieuwenhagen)
|
gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkus (Q117p Nieuwenhagen),
fresse (du.):
vrés (Q117p Nieuwenhagen),
gevreet:
gevreat (Q117p Nieuwenhagen),
gevreets:
gevres (Q117p Nieuwenhagen),
kiestaat:
kīēstaat (Q117p Nieuwenhagen),
praats:
praatsj (Q117p Nieuwenhagen),
puts:
puutsj (Q117p Nieuwenhagen),
slikkes:
sjlikkus (Q117p Nieuwenhagen),
visage (fr.):
viezaasj (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
visage (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
gezin:
gəzin (Q117p Nieuwenhagen),
huishouden:
hōēshouwə (Q117p Nieuwenhagen)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gəzŏnk (Q117p Nieuwenhagen),
niet krank zijn:
nit krānk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|