24316 |
glimworm |
gloeikever:
WBD/WLD
gleujkaevər (Q117p Nieuwenhagen),
glujkaevər (Q117p Nieuwenhagen),
gloeiworm:
WBD/WLD
gleujwòrm (Q117p Nieuwenhagen),
glujwòrm (Q117p Nieuwenhagen),
johanneswormpje:
Johanneswurmke (Q117p Nieuwenhagen),
johanneswurmke (Q117p Nieuwenhagen),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
t gloria (Q117p Nieuwenhagen),
t glōōria (Q117p Nieuwenhagen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18957 |
gluiperd |
gluiper:
gluipər (Q117p Nieuwenhagen)
|
een gluiperig, niet eerlijk persoon [gluiperd, luiperd, kattin] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
kruiperig:
krōēpərig (Q117p Nieuwenhagen),
slinks:
sjlinks (Q117p Nieuwenhagen)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vadder (Q117p Nieuwenhagen),
gòddevāāder (Q117p Nieuwenhagen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
christenleer:
kristelieër (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
de goadslamp (Q117p Nieuwenhagen),
gòdslàmp (Q117p Nieuwenhagen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
gotsléstere (Q117p Nieuwenhagen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
gotsléstering (Q117p Nieuwenhagen),
heergodsbedriegerij:
hergodsbedrégerij (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28125 |
goed dak |
goede berg:
gōwǝ bęrx (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Een goed dak laat bij het afkloppen een scherpe, helle klank horen. Het bestaat uit vaste steen. [N 95, 890]
II-5
|