e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hartinfarct infarct: infàrk (Nieuwenhagen) Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)] III-1-2
haten haten: hāātə (Nieuwenhagen) een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] III-3-1
haver haver: hāvǝr (Nieuwenhagen) Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
havermoutpap havermoutspap: haavermoutspap (Nieuwenhagen) Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)] III-2-3
havervoor havervoor: hãvǝr[voor] (Nieuwenhagen) Onder havervoor lijkt een soort voor verstaan te moeten worden, die in het na- of voorjaar op een zekere diepte geploegd wordt, al dan niet voor de teelt van haver. De opgegeven betekenisomschrijvingen lopen, zoals uit het onderstaande blijkt, nogal uiteen: a) de ondiepe (L 270, 289a, 426, Q 191), tevens brede voor (Q 162), die in het voorjaar geploegd wordt (P 175) en die dieper is dan de wintervoor (L 416), maar minder diep dan de roggevoor (L 368); b) de eerste, in het voorjaar geploegde voren, vroeg geploegd land (L 288, Q 94b, 111x); c) de voor waarmee de akker geploegd wordt voor zomergraan (L 360, 364); d) de voor of de akker die voor de teelt van haver geploegd is (L 159a, Q 204a); e) de losgemaakte voor waarin men haver zaait (L 248); f) de ondiepe voor waarmee men een diep geploegde akker, nadat deze met haver is ingezaaid, omploegt (L 192b, 268, 295); g) de diepe voor (L 163, 164, Q 2c), vóór de winter geploegd voor bezaai√Øng met haver (L 429a, Q 116, 187, 198b) in de lente (L 426z); h) een akker waarin wilde haver zit (L 115); i) een voor waar haver naast staat (K 317); j) een stuk haver dat werd afgemaaid als veevoeder (K 278); k) de zaaivoor, de definitieve voren waarop gezaaid wordt (K 278, L 282, 321, 387, 422, Q 117). [N 11, 59c; N 11A, 137d] I-1
hazelworm hazelworm: hāāsəlwōōrm (Nieuwenhagen) hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)] III-4-2
hazenleger leger: WBD/WLD  līēëgər (Nieuwenhagen), pijp: WBD/WLD  pīēëp (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] III-4-2
hechten hechten: hɛxtǝ (Nieuwenhagen) Het werkstuk met behulp van soldeersel op enkele punten vastzetten, zodat het niet kan verschuiven. [N 64, 28c] II-11
heen en weer (bewegen) klotsen: klŏĕtsjə (Nieuwenhagen) sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)] III-4-4
heen en weer draaien draaien: drīēënə (Nieuwenhagen) Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)] III-1-2