17865 |
heen en weer schuiven |
schuiven:
sjūūvə (Q117p Nieuwenhagen),
wemelen:
wiemələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
prins:
prîns (Q117p Nieuwenhagen)
|
heer [RND]
III-3-1
|
21151 |
heerbaan |
herenweg:
hēērəwèg (Q117p Nieuwenhagen)
|
een grote, brede weg (dijk, heerbaan, heerstraat) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18015 |
hees, schor |
gram:
graam (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
hevel/hebel:
hēbǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
31445 |
hefboomplaatschaar |
bandijzerknipscheer:
bant˱īzǝrknepšīǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Lichte knipmachine voor plaatmateriaal dikker dan 2 mm. De hefboomplaatschaar bestaat uit een tussen twee platen gemonteerd mes dat door middel van een hefboom naar beneden kan worden gedrukt. Zie ook afb. 142a. Er is ook een uitvoering van dit werktuig waarbij het mes met behulp van een tandheugelconstructie op en neer kan worden bewogen. Vgl. afb. 142b. [N 64, 4]
II-11
|
30063 |
heien |
putten:
pøtǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bij het aanleggen van een pomp met behulp vanhet heiblok buizen in de grond slaan. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛheiblokɛ.' [N 64, 136]
II-11
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
zwarte leem:
sjwattə lēēm (Q117p Nieuwenhagen)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23208 |
heilig |
heilig:
hillig (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23795 |
heilig graf |
heilig graf:
Hillig Graaf (Q117p Nieuwenhagen),
hillig grāāf (Q117p Nieuwenhagen)
|
De plaats, het rustaltaar waar op Witte Donderdag de geconsacreerde Hostie bewaard wordt, het H. Graf. [N 96C (1989)]
III-3-3
|