19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hīngərə (Q117p Nieuwenhagen),
plagen:
plaogə (Q117p Nieuwenhagen),
storen:
sjtūūrə (Q117p Nieuwenhagen),
verhinderen:
vərhīngərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
də wàg āāzāāgə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
get nahouden:
innə gèt naohaotə (Q117p Nieuwenhagen),
verwijten:
vərwīēëtə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
kwaad maken:
innə kaoët māākə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
op zijn paard zetten:
innə ŏp zīē pééet zèttə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28263 |
iemand naar boven brengen |
(iemand) uitvaren:
ūt˲vārǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
Een zieke, gewonde of verongelukte met behulp van de liftkooi uit het ondergrondse bedrijf naar boven brengen. [N 95, 717; N 95, 718; N 95, 719; N 95, 720]
II-5
|
19291 |
iemand prijzen |
eren:
īēërə (Q117p Nieuwenhagen),
in de bloemen zetten:
in də blŏmmə zèttə (Q117p Nieuwenhagen),
ophemelen:
ophīēëmələ (Q117p Nieuwenhagen),
prijzen:
prīēzə (Q117p Nieuwenhagen)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
voet bij stuk houden:
vōōt bij sjtŭk haotə (Q117p Nieuwenhagen),
volhouden:
vōlhaotə (Q117p Nieuwenhagen)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
laten gewhren (du.):
gəwééëdə laotə (Q117p Nieuwenhagen)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
aan-sagen:
aazage (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
te lijk roepen:
te līēëk rōōpe (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|