e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
iep iep: WBD/WLD  iep (Nieuwenhagen), olm: WBD/WLD  òlləm (Nieuwenhagen), òlm (Nieuwenhagen) De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)] III-4-3
iets (leren) beheersen get meester zijn: mēēstər zīēë (Nieuwenhagen) een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)] III-1-4
iets in acht nemen in acht nemen: inachneumə (Nieuwenhagen), zorgen voor: sörgə vūūr (Nieuwenhagen) zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)] III-1-4
iets onbelangrijks, nietigheid klommel: klōēëməl (Nieuwenhagen), prul: prūl (Nieuwenhagen) een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] III-4-4
iets opkroppen opkroppen: ōpkròppə (Nieuwenhagen), opvreten: ŏpvrééëtə (Nieuwenhagen) zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)] III-1-4
ijken ijken: ēēkə (Nieuwenhagen) gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)] III-3-1
ijlen bazelen: bāāzələ (Nieuwenhagen), ijlen: ieëlə (Nieuwenhagen) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)] III-1-2
ijs (alg.) ijs: ies (Nieuwenhagen, ... ) ijs [DC 03 (1934)] III-4-4
ijsbaan baan: baan (Nieuwenhagen) Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men deze baan in uw dialect? [DC 44 (1969)] III-3-2
ijsberen ronddazelen: ronk dazele (Nieuwenhagen) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2