31253 |
baan van een aambeeld |
vlakke baan:
vlakǝ bān (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het bovenvlak van het aambeeld waarop het smeedwerk wordt uitgevoerd. In de baan kunnen één of meer gaten zijn aangebracht waarin verschillende soorten gereedschap geplaatst kunnen worden. Zie ook afb. 15 en het lemma "aambeeldgat". [N 64, 32c; N 66, 13c]
II-11
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
baanslepen:
baansjlīēpe (Q117p Nieuwenhagen),
slepen:
schliepe (Q117p Nieuwenhagen)
|
Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Kinderen maken op de sneeuw of het ijs wel een gladde baan, door er telkens en achter elkaar overheen te glijden. Hoe noemt men het glijden op dit baan? [DC 44 (1969)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baat (Q117p Nieuwenhagen),
bāt (Q117p Nieuwenhagen)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17720 |
baarmoeder |
baarmoeder:
baarmodder (Q117p Nieuwenhagen)
|
baarmoeder [N 10c (1961)]
III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
babbelaar:
bábbeleer (Q117p Nieuwenhagen),
spek:
sjpék (Q117p Nieuwenhagen)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19761 |
badgeiser |
badgeiser:
bat˃geͅi̯sər (Q117p Nieuwenhagen)
|
badgeiser [N 64 (1973)]
III-2-1
|
19723 |
badkuip |
badkuip:
batkūp (Q117p Nieuwenhagen)
|
badkuip [N 64 (1973)]
III-2-1
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
sàntzūūgər (Q117p Nieuwenhagen)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
bottertijn:
[botter]tiŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
baken:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
bāākə (Q117p Nieuwenhagen)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|