e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaantjes krapjes: krèpkes (Nieuwenhagen, ... ), krappen: krabbe (Nieuwenhagen) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaars kaars: kēəts (Nieuwenhagen) kaars [RND] III-2-1
kaarsenaansteker kaarsenaansteker: dr keëtse-aasjteëker (Nieuwenhagen) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenbak kaarsenbak: dr keëtse-bak (Nieuwenhagen), kèëtsebak (Nieuwenhagen), kaarsenstaander: dr keëtse-sjtender (Nieuwenhagen) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendover dover: dover (Nieuwenhagen), kaarsenhoedje: kééëtsehŭtje (Nieuwenhagen) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit pit: de pìt (Nieuwenhagen), wiek: de week (Nieuwenhagen) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje beeldje: beltjə (Nieuwenhagen), prentje: preͅntjə (Nieuwenhagen) Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaarten (ww.) kaarten: ka:tə (Nieuwenhagen) kaarten [RND] III-3-2
kaarten bijnemen slokken: sjlokə (Nieuwenhagen) Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)] III-3-2
kaarten voor geld tuisen: tūsjə (Nieuwenhagen) Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)] III-3-2