20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q117p Nieuwenhagen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24442 |
kaasmijt |
made:
maai (Q117p Nieuwenhagen)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prîkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28272 |
kabelbreuk |
kabelbreuk:
kābǝlbrȳǝk (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
WBD/WLD
kàdáávər (Q117p Nieuwenhagen),
lijk:
WBD/WLD
līēk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21191 |
kade |
kaai:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
kāāj (Q117p Nieuwenhagen)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34492 |
kakelen |
schateren:
šātǝrǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
24332 |
kakkerlak |
kakkerlak:
kakkerlak (Q117p Nieuwenhagen)
|
kakkerlak: Hoe heet in uw dialect het platte, ovale, zwarte of bruine insect dat hard kan lopen en in huizen voorkomt, waar het van voedsel en afval leeft? (--, ovenbeest) [N100 (1997)]
III-4-2
|
30247 |
kalf |
kalf:
kǭf (Q117p Nieuwenhagen)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|