31354 |
kaliber |
draadmal:
drǭǝtmal (Q117p Nieuwenhagen),
lokermal:
lø̜̄kǝrmal (Q117p Nieuwenhagen),
platenmeter:
plātǝmētǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
In het algemeen de benaming voor verschillende werktuigen waarmee de juiste maat van een werkstuk of een stuk gereedschap kan worden bepaald. De draadklink is een ronde schijf met sleuven van verschillende breedte waarnaast de afmetingen staan vermeld. Door draad, metaalplaat enz. in de meest passende sleuf te leggen kan de dikte van het materiaal worden afgelezen. De gatenmal heeft de vorm van een puntig stalen blad of een stalen kegel en wordt in het op te meten gat gehouden. Op de schaalverdeling van het werktuig kan vervolgens de diameter van het gat worden afgelezen. Zie ook afb. 88. [N 33, 296; N 64, 83b-d]
II-11
|
34554 |
kalkoen |
schroet:
šrūt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.]
I-12
|
18838 |
kalm, bedaard |
koest:
(meestal van beesten).
koesj (Q117p Nieuwenhagen),
ruhig (du.):
rŭjjig (Q117p Nieuwenhagen)
|
niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22729 |
kameel |
kameel:
kàmĭeəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
22487 |
kamerschieten |
kamerschieten:
kamer-sjéte (Q117p Nieuwenhagen),
kāāmərsjéétə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gebruik om tijdens het rekken van de processie donderbussen af te schieten [kamere aafsjisse]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22587 |
kamerschieten (zn.) |
kamerschot (zn.):
kāmərsjy(3)̄ət (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gebruik om schoten te lossen bij een bruiloft. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22336 |
kampen |
kabelen:
kābələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kànāāl (Q117p Nieuwenhagen),
vaart:
vāāët (Q117p Nieuwenhagen)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20599 |
kandeel |
kandeel:
kandeel (Q117p Nieuwenhagen)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenstander:
kēēətsəsjtèndər (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)]
III-2-1
|